Martien Verstraaten en de schoonheid van het verval

Walter de Bruijn
Dagblad voor Noord Limburg 14 januari 1973, Venlo / Holland

 

Martien Verstraaten, Venlonaar in Den Haag, stelt zijn schilderijen in Maastricht (kunstzalen Dejong Bergers) tentoon onder de titel “De schoonheid van het verval”. Hij ontleent deze titel aan het (klein)burgerlijke milieu zoals hij het ervaart, met onder het oppervlak van conventies verborgen tegenstrijdige kenmerken. Aan een dergelijk bestaan is niet te ontkomen: aan de ene kant de veilig aan afspraken en voorwerpen gerangschikte werkelijkheid en aan de andere kant van de kringloop de afbraak; het verval is als de gecompliceerde weg die het voedsel van de mond naar het einde van het darmkanaal brengt. Onzichtbare processen in de ingewanden houden het leven gaande. De realiteiten van stofwisseling en sexualiteit, waarover men doorgaans niet spreekt behalve in moppen, vormen het uitgangspunt van een soort repeterende parafrase in het werk van Martien Verstraaten.

De binnenskamerse voorwerpen zoals hij die schilderde, formeel enigszins onder invloed van Braque waartoe hij zich bekende, zijn voor het grootste gedeelte uit de voorstelling verdwenen. Zijn manier van schilderen is nu ook minder schilderachtig, meer décoratief-symboliserend, wat aan de voorstelling een vervreemdend karakter geeft. Potjes en pannetjes en andere huishoudelijke attributen, waren de voorwerpen die hij voorheen in een authentieke compositie rangschikte. Hij verhief ze naar het plan van de schilderkunst, niet als afbeelding zonder meer of als symbool van duurzaamheid, maar als beeld van onontkoombaarheid, de taal van gemeenplaatsen die niettemin gebruikt moeten worden wegens de noodzaak van verstaanbaarheid.

Tussen de afkeer en aanvaarding van het onafwendbare, uitersten van hetzelfde gevoel, ligt de bevrijding door de anecdote waarin beide elementen toch onverkort aanwezig kunnen zijn. Die anecdote is in zekere zin geharnast tegen het taboe, maar de voorwaarden die dit aan de menselijke omgang stelt kan zij moeilijk wegcijferen omdat hiervan vrijwillig afstand moet worden genomen.

De anecdote in het werk van Verstraaten betreft de kleine wereld tussen hoofd en voeten en de nog kleinere wereld van muur tot muur waarin tientallen kleine altaren staan opgesteld. Van het begin tot het afbrokkelende einde is er schoonheid, beweert hij, maar de term kan niet begrepen worden vanuit afgesproken esthetische waarderingen want in die zin is de schoonheid van het verval tegelijkertijd het verval van de schoonheid. Zoals Verstraaten het blijkbaar meent is de schoonheid te ontdekken en te aanvaarden in een soort vitalisme-tot-het-bittere-einde. Maar het verval schuilt ook achter keurige plooien, deuren en muren. Het is eigenlijk naar de geest wel expressionistisch om dat zo naar voren te willen schuiven. De angel in het gras is echter dat Verstraaten het verval – althans wat hij daaronder wil verstaan – oppoetst als voorwerpen in een etalage.

Fallussen, wc-potten en bijbehorend materiaal komen steeds weer op de schilderijen voor, gestileerd en in zuurtjes-achtige kleuren (veel fel groen en hemelsblauw en roze en zilver) die het eventueel provocerend karakter eraan ontnemen. Het zijn de middelen van de décoratie-kunst en ten dele van pop-art die Verstraaten gebruikt en hij zoekt een goed in elkaar stekende compositie plus een schilderachtige titel. Bezwaarlijk vind ik dat zijn schilderijen in herhalingen vallen. De nadrukkelijkheid van het onderwerp schept kennelijk beperkingen.

 

Zie overzicht:
Paintings, 1968-1971

Paintings, 1972-1978