La Tercera Edad: De Sjoelbak van de Goelagarchipel

Een kat kan 10 jongen grootbrengen, maar 10 jongen niet één kat.
De Nederlandse bejaardenzorg is zo schraal geworden dat de gemiddelde bejaardenziel tot bloedens toe is doorgelegen in deze zilverdraad-eeuw van overrijpe babyboomers. Welterusten en slaap maar door zou ik willen zeggen tegen gerontologisch geschoolde maar creatief-arme directies van bejaardenhuizen, verpleeghuizen en sjoelbakken centra voor doorligwonden, geassisteerd door de harde handen van uitzendbureaubejaardenverzorgsters.

De grijze haren in menige haardos zullen als een suikerspin te berge rijzen bij de wetenschap hoe ‘de oudere’ anderhalf keer per week wordt overgeleverd aan bingo-achtige scrabble-seances als aperitiefje voordat de dag vroegtijdig uitdooft in het Europese bejaarden- of verzorgingshuis.

Aan de behandeling van de ouderen kan men zijn cultuur herkennen.’ Het was zeker geen Nederlander waar deze zin aan ontsproten was.

De periode voor senioren in Latijns-Amerika wordt terecht La Tercera Edad genoemd. Hetgeen inhoud ‘De Derde Leeftijd’, en daarmee duidt men – met oog voor werkelijke emancipatie – de nieuwe levensfase aan voor de oudere, die actief of passief kan blijven participeren aan het leven waar hij zich nog steeds in bevindt. Dat is andere koek dan de repressieve tolerantie van een bestaan in Kafkaëske achterkamertjes waar bejaarden de klok rond bingo mogen en moeten spelen totdat men als een plastic dominosteen omdondert. In Zuid-Amerika ontmoette ik op Salsa-parties hooggehakte oudere dames in gladde zwartleren broekpakken die op afstand niet van jonge chica’s te onderscheiden waren, en oudere wat langzamer geworden ‘snelle’ mannen die deze dames achter de broek aan zaten. Deze mannen en vrouwen gingen niet in de VUT, maar opende op hun zestigste nog een cafetaria of andere nering.

Anne-Mei The, cultureel antropoloog/schrijver en met wetenschappelijke passie op de bres voor ouderen, schreef het boek In de wachtkamer van de dood.
Grandioos! Niet het erbarmelijk gegeven, wél de treffende titel en de klare feiten. De werkelijkheid is meer miserabel dan de fantasie. Er is niet véél mis, ergo, álles is mis. Daar kunnen de enkele zorghulpen met het hart en hoofd op de juiste plaats geen zier aan doen. Met boeken als Verlossers naast God, Dokters en Euthanasie, en met In de Wachtkamer van de dood, is zij een fonkelende parel aan de horizon voor zieken en bejaarden die aan fysieke en vooral sociaal-culturele rottingsprocessen worden blootgesteld door de maatschappij, en door hun eigen Nederlandse ‘spirituele’ zonen en dochters.

Anne-Mei The is met regelmaat te zien en te beluisteren, zowel in NOVA (2005) als in De Volkskrant (2008).

Mishandeling kent vele vormen:

Lichamelijke mishandeling
Psychische of verbale mishandeling
Uitbuiting
Verwaarlozing (neglect)

Deze classificatie valt te destilleren uit de scriptie Ouderenmishandeling in het verpleeghuis, van verpleeghuisarts drs. E.A.M. Bardelmeijer onder begeleiding van H. Bor, prof. dr. J.M.G.A. Schols en prof. dr. G.A.M. Widdershoven (Universiteit Maastricht). De scriptie geeft een beeld van de vormen van mishandeling zoals die er zijn. Als burger kunnen we ouderenmishandeling dagelijks om ons heen zien. In seniorenwijken bijvoorbeeld worden bij hoge uitzondering bezoekende kinderen van bewoners waargenomen, vooral bij autochtonen. In de winkelcentra is het een af en aan rijden van eenzame scootmobiel-gemotoriseerden die door de maatschappij zijn uitgestoten.

Ondanks rapporten en SER-adviezen worden mishandelingen ontkend en steken artsen uit onbekendheid en gêne de hand niet in de boezem van hun witte jas.

De komende generatie bejaarden dragen jeans, zullen navelpiercings door het oude vel hebben, ambiëren hetero- of homoavonturen, spelen swingende strippoker, maar bespelen niet meer de slecht gesubsidieerde sjoelbak. Het is twee voor twaalf, niet voor de bejaarde, want die heeft zijn verplichte slaappil al gehad omdat hij een pil voor vrijwillige afscheid niet mag nemen, maar voor de in een narcose verkerende overheid en de schare kinderen die door de voormalige bejaarde ooit zijn gebaard of groot gebracht.

Als in Afrika een bejaarde sterft verdwijnt daarmee een hele bibliotheek.
(Amadou Hampâté Bâ, Mali 1900/1901 – Ivoorkust 1991).

De classificatie van de ontwikkelingsfasen van het individu is al eeuwen aan revisie toe. Het kind hoort alleen maar te spelen, ook al is het hoogbegaafd en hoog intelligent met een IQ tussen de 140 en 160, de adolescent met de slimste iPod en hangjongerengedrag zou zogenaamd nooit een goede stervensbegeleider kunnen zijn (ik weet wel beter), de general manager mag om voor vol aangezien te worden nooit meer als een kind steppen, en de bejaarde mag alleen met stomheid geslagen in zijn kooi liggen terwijl arts, verzorger of verpleegster hem of haar met ‘we’ aanspreekt. ‘We’ gaan u nu in het kokend hete bad stoppen zodat de vellen er straks voorgoed bij hangen, terwijl ‘we‘ even een sigaretje op de corridor gaan roken. De westerse mens moet zich houden aan de artificieel geconstrueerde wetmatigheden zoals die in de boekjes zijn opgetekend. Als je jong ben, speel; als je volwassen bent, werk; als je ouder bent, speel niet, werk niet, laat je met ‘we’ aanspreken en ga op tijd dood.

Als de Raad voor de Kinderbescherming de ouders van het wonderkind Mozart op dezelfde manier hadden willen nekken als de ouders van de aspirant zeezeilster, de 13-jarige Laura Dekker uit Wijk bij Duurstede, dan hadden we wel kunnen fluiten naar Eine Kleine Nachtmusik. De Hongaarse Judith Polgár was 15 jaar en 4 maanden toen ze de jongste schaakmeester ooit werd en daarmee het record van fenomeen Bobby Fisher brak. De Hongaarse leerplichtambtenaren en jeugdhonk-werkers hadden het nakijken.

Na het debacle met het Rotterdamse Maasmeisje dat onder het oog van jeugdinstanties in stukken kon worden gehakt (zie: GOD, Riagg and NOVA), begrijpen we de Raad voor de Kinderbescherming nóg beter. Zoals het Pieter Baan Centrum verworden is tot een staat in de staat, zo is sinds jaar en dag de Raad voor de Kinderbescherming een papieren tijger met een aureool die de Inquisitie naar het hoofd zou doen stijgen. Het onjuist labelen van leeftijd aan innerlijke kennis en vaardigheden levert het verwrongen beeld op dat we binnen de westerse maatschappij kennen.

Playboy uitgever Hugh Hefner weet, wat de indeling van leeftijdsfasen betreft, hoe het óók kan. Hij heeft een serie jonge babes als vriendinnen, voor bad en bed (naar ik aanneem). Tina Turner (1939) trekt haar geverfde mond nog verder open dan de gemiddelde tiener met groeistuipen, en doet het met een vriend die qua leeftijd tot een geheel andere ontwikkelingsfase wordt gerekend. Natuurkundige en kosmoloog Stephen Hawking (1942) is zo jong dat zalen vol briljante jonge fysici zijn lezingen bezoeken, omdat ze in al hun jeugdig elan niet in de verste verte kunnen tippen aan de eeuwig jonge geest die Hawking heet. Pablo Picasso maakte tot aan zijn negentigste revolutionaire tekeningen, bleef zich vernieuwen als een jonge god waar horden veelbelovende jonge kunstenaars bij in de schaduw bleven staan. Prof. Willem J. Kolff, van oorsprong Nederlander (1911 – 2009), de uitvinder van de hart-longmachine, kunsthart en de kunstnier woonde in de herfst van zijn leven in een verzorgingstehuis. Zijn kamer richtte hij in als kantoor om zijn werk voort te kunnen zetten. Wat zou het interessant geweest zijn als hij nog een goed werkende kunstkop had kunnen uitvinden voor afgestompt personeel en directeuren van verzorgingstehuizen.

Nederland is als een haperend laboratorium waar niet in valt te leven. Een sjoelborden Goelagarchipel waar het kind Alexander Solzjenitsyn door de Raad van de Kinderbescherming zou worden verboden om te schrijven, en de bejaarde Solzjenitsyn zou worden verplicht door te liggen in een zeiknatte luier zonder de bek open te mogen doen. Ingeval hij in Nederland zou zijn geboren, dan zou hij om zijn kinderen te kunnen bezoeken, maanden van tevoren een verzoek aan zijn eigen kroost in 3-voud hebben moeten indienen met een velletje carbon ertussen. Zo is de cultuur nou eenmaal in Nederland.

Mijn vader, patriarch over 10 kinderen verzuchtte eens nadat het thema bejaardenhuis op tafel had gelegen:

Een kat kan wel 10 jongen grootbrengen, maar 10 jongen niet één kat.