De Sleutel en de Sanitairmachine
Prof. dr. W.C.J. Koot, organisatie antropoloog, verwijst in zijn boekje ‘De complexiteit van het alledaagse’ met de zinsnede ‘De hegemonie van de Eerste Wereld is tanende en het is niet geheel ondenkbaar dat de periferie van vandaag het centrum van morgen is’ naar de Zweedse sociaal antropoloog Ulf Hannerz. Grasmaaien en chemisch afval verzamelen kan, zo kon ik constateren, een complexe en peperdure aangelegenheid zijn voor de overheid. Het alledaagse moet veel geld kosten.
Met mijn verkeerde hand steek ik de sleutel in het slot, om binnen te komen. De sleutel wringt als altijd. De sleutel ooit nieuw laten maken op de dure tweelingmachine van de sleutelmaker die krast als een harde spijker op een matzwart schoolbord. In één hand pakken melk, onder de oksel van mijn arm geklemd de overige boodschappen. De sleutel blijft weigeren, al járen, zeker als mijn verkeerde hand het metalen hekwerk van de portiek wil openen.
Reeds tweemaal te zijn teruggegaan om de dure sleutel bij te laten werken, maar zonder resultaat. Ik heb me er bij neer moeten leggen. Eenmaal als ik opnieuw verhuisd zal zijn, zal het beter zijn, wellicht. In mijn Braziliaanse tijd tientallen sleutels laten maken, door opgeschoten jongens die hun nering dreven, sleutels maken, aan gele karretjes aan de kant van de weg in de gortdroge goot. Nooit eenmaal problemen gehad. Met de hand door hen gemaakt, gekopieerd van de originele sleutel, zo op het oog vijlende, soms met een verroest schuifmaatje als hulp, meestal zonder. Zelfs met een bezopen kop op maandagmorgen worden passende sleutels gemaakt die in geen honderd jaar weigeren, en die ook nooit ooit eenmaal weigerden. Het gereedschap bestaat slechts uit een goedkoop vijltje, een ingesleten houten steunblokje, gezond verstand en een beetje liefde voor de zaak. De Braziliaanse jongens kunnen wat de dure Hollandse sleutelmaker met zijn krijsende sleutelmachine niet kan.
Eenmaal binnen, achter mijn schrijftafel gezeten wordt mijn werk weer eens verstoord door het kirren van gemeentegeluid. Ik kijk naar buiten en neem het schouwspel waar dat zich bijna wekelijks voor mijn ogen afspeelt. De elektrische overheidsgrasmaaimachine draait op het gemeentelijke gazon om zijn eigen as als de botsautootjes op de kermis. De laatste grassprieten op het gazon moeten het vooral ontgelden die als weerspannige haren van volksschrijver Stijn Streuvels rondom aangeplante zielige boompjes de kop nog even opsteken. De overheidstondeuse ontziet met zijn zwaaiende satellietarmen met ingebouwde scheermessen niets en niemand. Waar eerst de honden hun dagelijkse maaltijdbrokken anaal deponeerden, verschijnt nu een kaal biljartlaken met her en der verschoten vlekken als het patroon van de huid van een al geruime tijd overleden Dalmatiër.
De machines razen in het rond, draaien om hun eigen as en om bomen heen, en maken pirouettes om te eindigen in een dubbele Axel of Rittberger waardoor de dunne kynologische stront zich als een wijk-tsunamie in het rond slingert. Ook horden andere gemeentekarren op schone elektrische energie bezoeken dagelijks de wijk (alleen het woord ‘wijk’ al) om mijn panorama te vervuilen. Nederland is bezet door de Milieu Sicherheisdienst. Deze gemeentelijke milieudienst vervuilt zelf wekelijks de brievenbus met peperdure glossy folders in kleur over de permanent veranderende ophaaldagen van de chemokar die de enkele lege batterij moet ophalen die nooit iemand aanbiedt. De grote en dure chemokar met chemomuziek in de vroege avonduren doet denken aan Tros-in-het-Land en doet wekelijks zijn ronde als de eveneens tevergeefs karrende Belgische ijscoman zonder dat iemand een van de zielige jongens staande houdt. Werk waar geen werk is, Arbeitseinsatz. De politie van Amsterdam liet jarenlang bekeuringen uitschrijven wegens milieudelicten, wegens het met één punaise opprikken van een blaadje papier op een boom om een vermiste poes onder de aandacht te brengen. Schade aan het milieu (door de punaise) was de grondslag voor de uitgedeelde bekeuringen (Telegraaf, 16 september 2009).
Als een colonne rode mieren in steriele zwenkwiel-botsautootjes en gesierd met sociaal rode gemeente-embleem rijden de grasmaai-robots vanaf maandagochtend af en aan als tijdens Kafkaëske fragmenten in de film Metropolis van Fritz Lang. Doende om de laatste drie grassprieten die het plantsoen nog rijk is genadeloos neer te sabelen. De lege trottoirgoten worden door de wagens van colonne-3 geboend en gezogen waar niets te zuigen valt, de grasgroene nekharen van de wandelpaden die nog overeind staan bijgeknipt door colonne-4 en viermaal per dag de lege muilkorven geledigd door onzichtbaar tewerkgestelde korfmannen. De geüniformeerde milieupolitie met nog net niet getrokken pistool rijdt als in een sanitaire dictatuur blokjes rond om te zien of er ergens (hopelijk) een vuilniszak te vroeg, te laat of verkeerd op het impotente trottoir staat geparkeerd. Met het geld aan salarissen voor deze fobische neuromieren kan de AOW van het hele westelijke halfrond, inclusief Andorra, Triëst Vrijstaat en Baskenland worden bekostigd tot ver in de 22ste eeuw.
Voor de echte liefhebber ziet het er werkelijk prachtig uit, het plantsoen oogt onmenselijk schoon als een groen biljartlaken op een operatietafel van een gesubsidieerd wijkcentrum waar geen hond meer komt. Het groene laken waar kinderen vrolijk op zouden kunnen spelen heeft vale schandvlekken door hondenschurft en uitlaateczeem. Geen hond die er nog een kind op ziet spelen.
Het is het beeldverhaal van Nederland in a nutshell, op weg naar een staat als Singapore waar je voor een op straat geworpen sigarettenpeuk gestenigd wordt, maar waar de grasveldjes door de hondenstront meuren als in de tijd van Mariken van Nieumeghen, en waar zelfs de paardenbloem van over zijn nek gaat, en dus niet meer verschijnt.
Hygiëne is een schone zaak, handjes wassen ook, vooral in tijden van een aanstormende Mexicaanse griep die gewoon bestaat uit een veredelde wintergriep waar het ordinaire RIVM zichzelf publicitair mee heeft besmet en ‘onafhankelijk’ Staats-viroloog Ab Osterhaus met 9,8% aandelen bij Viroclinics financieel de mazelen heeft opgelopen. De Nederlandse overheid doodt 99% van ’s lands nuttige bacteriën, maar laat de kwalijke bacteriën ongemoeid.
De werking van de Nederlandse Sanitairmachine is vergelijkbaar met een septic tank. Gooi plassen chloor in de goedwerkende tank, en de nuttige bacteriën kunnen hun werk niet meer doen zodat de stront zichzelf weer ophoest via de hals van het keramische zitgemak. De verteerde resten van de laffe kant en klare supermarktmaaltijden of die van tafeltje-dek-je die uit de Hollandse lichamen komen kunnen niet meer worden omgezet van gebruikelijke bruine stopverf in waterdun overlast.
Het lichaam heeft zijn grenzen wat de verwijdering van de ten dienste staande nuttige bacteriën betreft. In overdrachtelijke zin doodt de Staat en haar cultuur alle nuttige bacteriën die tot een beetje aardige samenleving zou moeten leiden alwaar gras zou moeten groeien.
Als paranormaal genezer kreeg ik vaak cliënten met zwaar eczeem, meestal kinderen. De ouders van deze kinderen hadden vaak menig ziekenhuis platgelopen voor hulp, maar vaak met bitter weinig resultaat. Het eczeem had vaak zodanig toegeslagen dat het leek alsof het corpus te lang in goedkope frituurolie had gelegen, en wat wegens krabben door jeuk ’s nachts had moeten worden vastgebonden.
Dat niet alleen een kind met eczeem doodziek was, maar ook de ouders sociaal-cultureel gedesoriënteerd raakten, kan men zich voorstellen. Vaak werkte het immuunsysteem van het kind niet meer voldoende doordat een leger van dermatologen, homeopaten, natuurartsen en bijziende iriscopisten alle plezier uit de voeding hadden gehaald, het kind op streng dieet stond en alleen nog maar ongekookte biologische bruine bonen door het strotje gedrukt kreeg. De reguliere en niet reguliere behandeling had meestal bestaan uit het klakkeloos verwijderen van voedingsstoffen die als allergisch waren bestempeld. Menige dermatoloog en natuurarts had zo zijn eigen lijstje van geboden en verboden, en zwoeren bij hormoonzalven of bij het gebruik van linksdraaiende geitenmelk, voor de kijkers rechts natuurlijk.
Men kan niet straffeloos de kracht en de kleur uit het leven van het individu bannen. Men kan niet straffeloos het opkomende gras van de samenleving met de grond gelijk maken. Men kan niet straffeloos de druiven hun pitten ontnemen, de geur uit kweekbloemen fokken en de instincten negeren die de motor moet zijn voor het verblijf op een in potentie schitterende planeet.
In De complexiteit van het alledaagse met als ondertitel een antropologisch perspectief op organisaties (Prof. Dr. W.C.J. Koot, Bussum, 1995) verwijst Koot als organisatieantropoloog naar Hannertz: De hegemonie van de zogenaamde Eerste Wereld is tanende en het is niet geheel ondenkbaar dat de periferie van vandaag het centrum van morgen is (Hannertz 1992: 266).
Onderzoeksprojecten door COM (Cultuur, Organisatie, Management) van de Vrije Universiteit Amsterdam in bedrijven in China, Zuid Afrika en Venezuela illustreerden Hannertz’ hypothese. Onder het motto think global, act local zagen goed werkende initiatieven het voetlicht voor een andere bedrijfsvoering (onderzoek naar het succes van onder andere Philips Consumer Electronicsfabriek, Karinthië / Oostenrijk).
Het is in de periferie van vandaag waar wellicht ook de sleutel gevonden kan worden voor sleutels om eigen deuren weer open te kunnen maken zonder bekeurd te worden voor een punaise in een boom. De periferie was eertijds ook de bakermat voor de eens zo verafschuwde producten van Dada en Pop-art waar beleggers nu miljoenen voor neerleggen.
Met één werkende huissleutel en één vierkante meter niet-gemaaid gras zou ik al dolgelukkig zijn.